In het voorjaar 2020 heeft het college de raad in een ‘perspectiefbrief’ geïnformeerd over de verwachte ontwikkeling van het financiële beeld op korte en langere termijn. Het onzekere en op termijn negatieve financiële beeld is sindsdien niet veranderd en drukt zijn stempel op deze begroting.
Algemene uitkering gemeentefonds
In de komende jaren is eerst een positieve ontwikkeling van de algemene uitkering zichtbaar, bij zowel het algemene deel als bij het sociaal domein (met name door een toename van het accres). Maar door het effect dat (vanaf 2022) wordt verwacht van de herijking van de maatstaven voor de berekening van de algemene uitkering, slaat het beeld om en moet vanaf 2024 rekening worden gehouden met een fors structureel financieel tekort. In deze begroting wordt hiervoor uitgegaan van een tekort van (oplopend naar) € 75,00 per inwoner vanaf 2024. Landelijk worden op meerdere manieren pogingen ondernomen om het effect voor nadeelgemeenten te verminderen. Vooralsnog lijkt dit niet meer dan alleen op korte termijn enig effect te hebben.
Coronacrisis
Een andere grote onzekerheid voor het financiële beeld is de coronasituatie. Zowel op korte als op langere termijn moet rekening worden gehouden met hoge extra uitgaven (acute uitgaven en uitgaven voor overbrugging, vooral 2020-2021). Van het rijk wordt hiervoor een gedeeltelijke compensatie ontvangen.
In deze begroting wordt financiële ruimte gecreëerd, waarmee het college initiatieven kan nemen om bij te dragen aan herstel en stimulering. Incidentele financiële middelen die beschikbaar zijn, worden hiervoor gereserveerd.
Nieuwe begroting op basis van bestaand beleid
Een aantal autonome mee- en tegenvallers binnen het bestaande beleid compenseert elkaar in deze begroting. Deze hebben geen invloed hebben op het nieuwe begrotingssaldo.
Het college heeft op enkele punten voor bestaand of ingezet beleid aanvullende middelen in de begroting opgenomen, om dit beleid (soms tijdelijk) te kunnen continueren. Daarnaast zijn op enkele beleidsterreinen middelen in de begroting opgenomen vanwege de noodzaak vanuit een wettelijke verplichting of omdat anders knelpunten in de uitvoering ontstaan.
Sociaal domein
Uitgangspunt is dat de uitvoering van de taken in het sociaal domein (Wmo, jeugdzorg) plaats vindt binnen de hiervoor door het rijk beschikbaar gestelde middelen (incl. toevoeging volume- en prijsstijging). Jaarlijks bij de begrotingsbehandeling wordt afgewogen in hoeverre aan dit uitgangspunt vastgehouden wordt. In deze begroting is hier aan vast gehouden. Diverse ontwikkelingen binnen de algemene uitkering maken echter dat dit voor de komende jaren minder vanzelfsprekend is.
Een belangrijk deel van de herijking van de algemene uitkering heeft betrekking op het sociaal domein. Omdat vanaf 2015 een deel van de autonome groei in de algemene uitkering is afgezonderd voor de autonome uitgaven groei in het sociaal domein en doordat de uitgaven naar verwachting wat minder sterk stijgen dan aanvankelijk werd verwacht, ontstaat in deze begroting structurele ruimte tussen het benodigde budget en beschikbare middelen. Deze ruimte wordt ingezet om een deel van de negatieve effecten van de herijking op te vangen.
De reserve risico’s sociaal domein dient als buffer om tegenvallende ontwikkelingen op te vangen. Omdat op basis van de ervaringscijfers van de afgelopen jaren de begroting sociaal domein steeds reëler kan worden opgesteld, heeft het college het verantwoord geacht om de norm voor de reserve te verlagen. Hierdoor valt een deel van de reserve vrij.
Structureel begrotingstekort van € 1,2 mln. ingaande 2024
Door het ingecalculeerde negatieve effect van de herijking van de algemene uitkering is er sprake van een niet sluitende meerjarenbegroting. De uitkomst van de meerjarenbegroting is als volgt:
Omschrijving |
2021 |
2022 |
2023 |
2024 |
Uitkomst meerjarenbegroting |
€ 1.727.500 |
€ 1.053.500 |
€ -241.000 |
€ - 1.167.000 |
Uitgangspunt hierbij is uitvoering van het bestaande / reeds geplande beleid en een inschatting van het effect van de herijking algemene uitkering op € 2,5 mln. structureel. Ook zijn hierbij de bestaande buffer van € 500.000 ingezet, alsmede de genoemde structurele ruimte bij het sociaal domein.
Het tekort van € 1,2 mln. dat ingaande 2024 ontstaat, maakt op termijn ingrijpende maatregelen noodzakelijk als het rijk de gemeenten hier niet in tegemoet komt.
Als er meer duidelijkheid komt over het financieel (meerjaren)perspectief zal een uitwerkingsplan worden opgesteld. Dit plan zal onderdeel zijn van de voorbereiding voor de nieuwe perspectiefnota 2022-2025 volgend voorjaar.
Om een sluitende meerjarenbegroting te kunnen presenteren is het tekort van 2023 gedekt uit de beschikbare eenmalige middelen. Voor 2024 is in de begroting een taakstellende structurele stelpost opgenomen ter grootte van € 1,2 mln. De taakstelling zal moeten worden gerealiseerd door maatregelen die inkomsten verhogend of uitgaven verlagend zijn.
Eenmalige middelen
Bij het opstellen van de begroting zijn evenals in voorgaande jaren weer de reserves doorgelicht. Resultaat hiervan is dat bij vier reserves een surplus aanwezig is, dat bij deze begroting kan worden ingezet als eenmalige middelen. Het gaat hierbij om in totaal € 3,7 mln. Na inzet voor voortzetting van beleid uit de huidige MJB en wettelijke noodzaak en knelpunten (tot een bedrag van € 1,2 mln.) resteert hiervan een bedrag van ruim € 2,5 miljoen.
Reserve ‘herstel en stimuleringsagenda’
De positieve begrotingssaldi 2021 en 2022 (totaal € 2,8 mln.), maken het, samen met de beschikbare eenmalige middelen (€ 2,5 mln.), mogelijk om een stevige reserve te vormen voor uitgaven in het kader van ‘herstel en stimulering’. Op de beschikbare middelen moeten in mindering gebracht worden de uitgaven die gemaakt zijn/worden in de acute fase en in de overbruggingsfase, voor zover deze niet gedekt worden door compenserende inkomsten van rijk en provincie.
Opbrengst precariobelasting i.r.t. onderwijshuisvesting
In lijn met de motie van de raad over de inzet van de opbrengst precariobelasting worden de gerealiseerde opbrengsten toegevoegd aan de reserve onderwijshuisvesting. Dit betekent dat in aanvulling op de reeds gerealiseerde opbrengsten die in de reserve zijn opgenomen (€ 2,4 mln.), hieraan ook zullen worden toegevoegd de nog te realiseren opbrengsten 2020 en 2021. In totaal kan daarmee € 6,4 mln. beschikbaar komen om in te zetten voor de wettelijke verplichting die de gemeente heeft om in onderwijshuisvesting te voorzien.
Verdere uitwerking
Een gedetailleerde (financiële) uitwerking is opgenomen in het financiële deel en in de bijlagen 1 tot en met 4 van deze programmabegroting.
Risico’s en risicobeheersing
Het college is zich er van bewust dat het opstellen van de nieuwe begroting gepaard gaat met het maken van inschattingen die beïnvloed worden door grote onzekerheden en risico’s. De grootste onzekerheden zijn hierboven al genoemd.
Daarnaast zijn er andere grote onzekerheden en risico’s, zoals de ontwikkeling van de opbrengst bouwleges in verband met de invoering van de Omgevingswet en de kostenstijging die - zelfs bij een gelijkblijvend niveau van onderhoud - verwacht wordt bij het onderhoud van de openbare ruimte door o.a. de klimaatverandering. Een meer uitgebreide beschrijving van de risico’s is opgenomen in de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing van de programmabegroting. Voor een deel van de risico’s zijn financiële of andere maatregelen getroffen. De algemene reserve is genormeerd op een bedrag van € 2,5 mln.
Ten slotte
Deze nieuwe begroting laat zien dat, ondanks de onzekerheden en risico’s waarmee we te maken hebben, we voldoende (ook financiële) flexibiliteit hebben om hierop in te spelen. Zo kan ingezet beleid de komende tijd verder worden uitgevoerd, kunnen we inspelen op ontwikkelingen die vanuit een wettelijk kader op ons af komen, kunnen we ons voorbereiden op wat als gevolg van de coronacrisis komen gaat en zijn we ook in staat om invulling te geven aan maatregelen met het oog op herstel en stimulering. Dit is mogelijk vanuit een stevige financiële positie.